Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI9279

Datum uitspraak2009-06-04
Datum gepubliceerd2009-06-23
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6386 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag. Niet voldaan aan referteperiode. De Raad: Appellant beschikte in de referteperiode daadwerkelijk over een inkomen dat boven de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm lag. De omstandigheid dat appellant later een bedrag aan kosten van bijstand dient terug te betalen kan, ook al ziet dat bedrag op een gedeelte van die referteperiode, hieraan niet afdoen.


Uitspraak

07/6386 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 5 oktober 2007, 07/161 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het Dagelijks Bestuur van de Regionale Sociale Dienst Alblasserwaard-Oost/Vijfheerenlanden (hierna: Dagelijks Bestuur) Datum uitspraak: 4 juni 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. S. Meeuwsen, advocaat te Gorinchem, hoger beroep ingesteld. Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2009. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. R. Bonis, kantoorgenoot van mr. Meeuwsen. Het Dagelijks Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M. Mik, werkzaam bij de Regionale Dienst Alblasserwaard Oost/Vijfheerenlanden. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant ontvangt bijstand sinds 22 februari 2001, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB). 1.2. Op 9 oktober 2006 heeft appellant een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de WWB aangevraagd. Bij besluit van 3 november 2006 is geweigerd appellant de langdurigheidstoeslag toe te kennen op de grond dat appellant niet voldoet aan de voorwaarde dat hij tijdens een ononderbroken periode van 60 maanden (hierna: de referteperiode) geen inkomsten uit of in verband met arbeid heeft ontvangen. Appellant heeft namelijk in de periode van februari 2005 tot en met juni 2005 als huiswerkbegeleider gewerkt en hiervoor een bedrag van € 541,-- netto ontvangen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Dagelijks Bestuur bij besluit van 9 januari 2007 ongegrond verklaard, onder toepassing van artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. Daarbij is overwogen dat appellant van deze inkomsten destijds geen melding heeft gemaakt, zodat deze toen ook niet zijn verrekend met de bijstand. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 9 januari 2007 ongegrond verklaard. 3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de WWB verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder doch jonder dan 65 jaar die: a. gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen heeft dat niet hoger is dan de bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft; b. gedurende de in onderdeel a bedoelde periode geen inkomsten uit of in verband met arbeid heeft ontvangen of ten aanzien van wie het college van oordeel is dat, gelet op de zeer geringe hoogte van de inkomsten uit of in verband met arbeid in die periode en de zeer geringe duur van deze arbeid, in redelijkheid niet gesproken kan worden van een feitelijke aanwezigheid van arbeidsmarktperspectief; c. …… d. …… 4.2. De Raad stelt vast - en dit is tussen partijen ook niet meer in geschil - dat appellant in de referteperiode gedurende enige tijd inkomsten heeft ontvangen die tot gevolg hebben dat appellant toentertijd een inkomen heeft genoten dat hoger is dan de bijstandsnorm. 4.3. Van de kant van appellant is naar voren gebracht dat bij besluit op bezwaar van11 oktober 2007, voorzover hier van belang, de herziening van de bijstanduitkering over de periode van 2 februari 2005 tot en met 30 juni 2005 en de terugvordering van de teveel betaalde kosten van bijstand tot een bedrag van € 862,30 bruto, dit in verband met het niet melden van vorenbedoelde inkomsten, is gehandhaafd en dat tegen dit besluit geen beroep is ingesteld, zodat dit rechtens onaantastbaar is geworden. Dat betekent volgens appellant dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel gesteld kan worden dat appellant gedurende de referteperiode een inkomen heeft gehad dat niet hoger is geweest dan de bijstandsnorm. 4.4. Dit argument kan naar het oordeel van de Raad geen doel treffen. Immers, feit is dat appellant van 2 februari 2005 tot en met 30 juni 2005, derhalve in de referteperiode, daadwerkelijk over een inkomen heeft beschikt dat boven de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm lag. De omstandigheid dat appellant later een bedrag aan kosten van bijstand dient terug te betalen kan, ook al ziet dat bedrag op een gedeelte van die referteperiode, hieraan niet afdoen. 4.5. Hetgeen appellant voor het overige heeft aangevoerd ziet op de toepassing van artikel 36, eerste lid onder b, van de WWB en behoeft, nu de Raad artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, aan verlening van een langdurigheidstoeslag in de weg ziet staan, geen bespreking meer. 4.6. Het hoger beroep van appellant slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en J.C.F. Talman en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2009. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) C. de Blaeij. NK